Juridische analyse
van de Erfgoedwet
In dit hoofdstuk deelt de commissie op basis van een juridische analyse van de Erfgoedwet de vijf belangrijkste constateringen die leiden
Inleiding
Cultureel erfgoed is een breed begrip. De Erfgoedwet bevat regels over de omgang met vier vormen van cultureel erfgoed in Nederland: cultuurgoederen en verzamelingen (kunst), rijksmonumenten, ensembles (combinaties van rijksmonumenten en kunst) en archeologische vondsten (overigens kan zo’n archeologische vondst ook een cultuurgoed
Om de adviesvraag van de minister te beantwoorden, heeft de commissie allereerst de regelingen uit de Erfgoedwet bestudeerd en bekeken hoe deze worden geïnterpreteerd en geïmplementeerd. Daarvoor heeft zij gebruikgemaakt van de Erfgoedwet zelf en van andere juridische bronnen: de parlementaire behandeling, de historische context van de Erfgoedwet en de jurisprudentie.
Maximiliaan van der Gught, wandtapijten, 1642, Bartholomeus Gasthuis, Utrecht
(dossiernummer register 43, aangewezen in 1985)
In de regentenkamer van het Bartholomeus Gasthuis, dat nog steeds een instelling voor ouderenzorg is, hangen vier wandtapijten.
De commissie heeft daarbij ook bekeken hoe de regels luidden vóór de Erfgoedwet.
Historie: vóór de Erfgoedwet
De Wbc trad in 1985 in werking en werd eind jaren negentig van de vorige eeuw uitvoerig geëvalueerd door de daartoe ingestelde adviescommissie Wet tot behoud van cultuurbezit (hierna:
Overigens bestonden er vóór de Wbc ook al (beperkte) regels met als doel belangwekkende kunst voor Nederland te behouden, op grond van het naoorlogs ingevoerde Deviezenbesluit en de bijbehorende Deviezenbeschikking.
De commissie presenteert in dit hoofdstuk haar belangrijkste vijf constateringen op basis van een juridische analyse van
- De Erfgoedwet bevat een scala aan potentiële waarborgen voor de bescherming van cultuurgoederen
en verzamelingen. - De Erfgoedwet kent echter geen expliciete regeling voor cultuurgoederen
‘in particulier bezit’. - In de Erfgoedwet staat niet omschreven wat wordt bedoeld
met ‘particulier bezit’. - De aanwijzingsregeling is cruciaal voor de bescherming van cultuurgoederen
in particulier bezit. - De beschermende functie van de aanwijzingsregeling komt onvoldoende tot haar recht (en kan onvoldoende tot haar recht komen),
om vier samenhangende redenen.
Hieronder volgt een toelichting op
De belangrijkste vijf constateringen
Constatering 1
De Erfgoedwet bevat een scala aan potentiële waarborgen voor de bescherming van cultuurgoederen
De Erfgoedwet bevat elf regelingen die van toepassing zijn op cultuurgoederen en verzamelingen.
Hieronder volgt een (juridische) uitleg van de elf regelingen. Bij elke regeling wordt vermeld welk criterium (betekenis, locatie, herkomst of eigendom) leidend is of welke criteria leidend zijn voor de vraag wanneer die desbetreffende regeling wel of niet van toepassing is.
1. De regeling tot aanwijzing als beschermd cultuurgoed of beschermde verzameling
De minister van OCW heeft de bevoegdheid om cultuurgoederen, verzamelingen en ensembles die aan bepaalde criteria voldoen aan te wijzen als ‘beschermd’ (over deze criteria later in dit advies meer).
Alle aangewezen cultuurgoederen en verzamelingen staan vermeld in een ‘register beschermde cultuurgoederen en beschermde verzamelingen’ (hierna: het register).
Het belangrijkste gevolg van de aanwijzing is dat elk voornemen om het aangewezen cultuurgoed of verzameling op enige wijze te vervreemden of te verplaatsen eerst bij de Inspectie Overheidsinformatie en Erfgoed moet
Als het voornemen bestaat om het aangewezen cultuurgoed of de verzameling buiten Nederland te brengen, dan moet daarmee in elk geval nog zes weken tot na de melding worden gewacht.
Indien de minister bedenkingen uit, dan is uitvoer van het cultuurgoed buiten Nederland verboden. (
Om de mogelijkheid tot aankoop kenbaar te maken, publiceert de minister zijn bedenkingen in de Staatscourant.
Bepalend voor toepassing van deze regeling zijn de betekenis van het cultuurgoed (want er wordt voldaan aan de aanwijzingscriteria) en
Piet Mondriaan, ‘Ruitvormige compositie met twee lijnen’, 1931,
(Photo Courtesy: Stedelijk Museum Amsterdam)
2. De regeling voor cultuurgoederen in bezit van overheden (of andere publiekrechtelijke rechtspersonen)
Als de Staat, een provincie of een gemeente een cultuurgoed uit zijn of haar eigendom wil vervreemden, dient dit te worden bekendgemaakt.
Zo nodig dient de Staat, een provincie, een gemeente of (ook) een andere publiekrechtelijke rechtspersoon een onafhankelijke commissie om advies te vragen over de vraag of een cultuurgoed onvervangbaar of onmisbaar is.
Bepalend voor toepassing van deze regeling is
3. De regeling voor openbare collecties in musea, archieven en bibliotheken, die in eigendom zijn van de Staat of een ander
Deze regeling is van toepassing op zogenaamde ‘openbare collecties’ die staan vermeld op een inventarislijst van een museum, een archief of een bibliotheek.
Bepalend voor toepassing van deze regeling zijn het eigendom en de locatie van
4. De regeling voor openbare collecties in musea, archieven en bibliotheken, die in eigendom zijn van door de minister aangewezen private rechtspersonen, die in overwegende mate door de Staat of een andere overheid
Deze regeling is vergelijkbaar met de regeling die hiervoor werd toegelicht, met dat verschil dat het museum, het archief of de bibliotheek in eigendom is van een private rechtspersoon (bijvoorbeeld een stichting).
Bepalend voor toepassing van deze regeling zijn (naast de aanwijzing) het eigendom en de locatie
5. De regeling voor kerkelijke collecties van cultuurhistorische
Voor een cultuurgoed dat deel uitmaakt van een kerkelijke collectie en een cultuurhistorische of wetenschappelijke betekenis heeft, geldt het verbod dit buiten Nederland te brengen zonder toestemming van de eigenaar.
Bepalend voor toepassing van deze regeling zijn het eigendom, de betekenis van het cultuurgoed en de locatie van
6. De regeling voor de Rijkscollectie
Voor een cultuurgoed dat deel uitmaakt van de Rijkscollectie geldt het verbod dit buiten Nederland te brengen zonder toestemming van de eigenaar, of als hij zich daarover niet kan verklaren door een vergunning van de minister
Bepalend voor toepassing van deze regeling is de locatie
7. De regeling voor cultuurgoederen die (tevens) op grond van het UNESCO-verdrag
De aangewezen beschermde cultuurgoederen en de cultuurgoederen die behoren tot een openbare of een kerkelijke collectie of tot de Rijkscollectie, zijn met deze regeling tevens beschermd op grond van het mondiale UNESCO-verdrag
Bepalend voor toepassing van deze regeling is de betekenis van
8. De regeling met betrekking tot het uitvoeren van cultuurgoederen buiten de Europese Unie:
Het is op grond van
De exportvergunning moet altijd worden aangevraagd voor cultuurgoederen die aan de criteria van de Verordening voldoen en waarvan de wens bestaat deze buiten de Europese Unie te brengen.
Bepalend voor toepassing van deze regeling zijn de betekenis (uitgedrukt in ouderdom en/of waarde) en de locatie van
9. De regeling inzake het verbod cultuurgoederen in Nederland in te voeren wanneer die in strijd met de regels van een andere verdragsstaat daaruit zijn verdwenen of overgedragen,
Er geldt op grond van de Erfgoedwet een verbod tot het in Nederland brengen van een cultuurgoed dat in strijd met de regels van een andere verdragsstaat (op grond van het
Bepalend voor toepassing van deze regeling zijn de locatie en de herkomst van
10. De regeling inzake het verbod om een cultuurgoed uit bezet gebied binnen Nederland te brengen of in Nederland onder
De Erfgoedwet kent, eveneens op basis van het UNESCO-verdrag
Bepalend voor toepassing van deze regeling zijn de locatie en de herkomst
11. De regeling inzake de aanvaardingsplicht
De minister van OCW heeft namens de Staat de plicht cultuurgoederen of verzamelingen te aanvaarden die voldoen aan de aanwijzingscriteria en die om niet en zonder belastende voorwaarden aan de Staat worden overgedragen.
Bepalend voor toepassing van deze regeling is de betekenis
Leidraad Afstoten Museale Objecten
Het voorgaande houdt een overzicht van wettelijke regelingen in. Naast de Erfgoedwet kent de museumsector tevens een eigen ‘Leidraad Afstoten Museale
Mark Rotkho, ‘Grey, Orange on Maroon,
De voorgenomen verkoop van Rothko
In 1999 besloot de directie van Museum Boijmans van Beuningen in Rotterdam tot afstoting van een topstuk, het
Bij de bekendmaking van het besluit tot verkoop was al bekend dat er een koper was die er acht miljoen gulden voor over had.
Constatering 2
De Erfgoedwet kent geen expliciete regeling voor cultuurgoederen
De minister vraagt de commissie in het bijzonder of de huidige regelingen en de daarop gebaseerde beleidsregels adequaat zijn om belangwekkend erfgoed ‘in particulier bezit’ voor Nederland te kunnen behouden.
De begrippen ‘particulier bezit’ en ‘privaat bezit’ en de (tegenovergestelde) begrippen ‘overheidsbezit’ en ‘publiek bezit’ zijn niet door de wetgever geduid. Hierdoor bestaat verwarring over de vraag wat wordt bedoeld met ‘particulier’ of ‘privaat’ versus ‘publiek’. Illustratief is de wetsgeschiedenis van de Erfgoedwet, waarin musea de ene keer wel en de andere keer niet tot het particuliere domein worden gerekend.
Constatering 3
In de Erfgoedwet staat niet omschreven wat wordt bedoeld
Gelet op het voorgaande acht de commissie het voor een goed begrip van haar advies nodig hier expliciet te benoemen wat zij verstaat onder ‘particulier bezit’.
De commissie benadrukt dat het belangrijk is in ogenschouw te nemen dat er met betrekking tot de bescherming van het cultuurgoed relevante verschillen (kunnen) bestaan tussen deze soorten eigenaren in het particuliere domein. Cultuurgoederen en verzamelingen in het particulier domein zijn in eigendom van privaatrechtelijke overheidsorganisaties, van commerciële bedrijven (BV’s
Frans Hals, ‘De Regenten van het St. Elisabeth Gasthuis’, 1641,
met dank aan Elisabeth van Thüringenfonds
Johannes Verspronck, ‘De Regentessen van het St. Elisabeth Gasthuis’, 1641,
met dank aan Elisabeth van Thüringenfonds (
De regenten en regentessen van het St. Elisabeth Gasthuis
De groepsportretten van de regenten en regentessen van het Sint Elisabeth Gasthuis door
Beide groepsportretten behoorden tot de eerste groep aanwijzingen
Constatering 4
De aanwijzingsregeling is cruciaal voor de bescherming van cultuurgoederen
Voor negen van de elf regelingen uit de Erfgoedwet geldt dat als aan de wettelijke criteria wordt voldaan,
De wetssystematiek is dus dat de facto alleen de aanwijzingsregeling bescherming kan bieden aan het behoud van belangwekkende cultuurgoederen in particulier bezit.
Overigens fungeert de aanwijzingsregeling ook als een vangnet voor cultuurgoederen in publiek bezit, in een kerkelijke of openbare collectie.
Constatering 5
De beschermende functie van de aanwijzingsregeling komt onvoldoende tot haar recht (en kan onvoldoende tot haar recht komen),
De commissie meent dat de beschermende functie van de aanwijzingsregeling in de praktijk niet voldoende tot haar recht kan komen en komt, om de volgende vier samenhangende redenen met betrekking
- De minister voert een meer dan terughoudend aanwijzingsbeleid.
- De aanwijzingsbevoegdheid van de minister
is ‘ambtshalve’. - De aanwijzingscriteria en de discretionaire bevoegdheid laten de minister veel ruimte voor een eigen beoordeling, hetgeen te meer klemt nu met de Erfgoedwet de Wbc-commissie
is verdwenen. - De Erfgoedwet is volgens de minister niet van toepassing op cultuurgoederen die zich (reeds) buiten Nederland bevinden, hetgeen te meer een belangrijke omstandigheid is gelet op het vrije verkeer van goederen in
de Europese Unie.
Hieronder volgt een toelichting op
Reden 1: De minister voert een meer dan terughoudend aanwijzingsbeleid, mede omdat de Collectie Nederland als ‘af’
De minister hanteert onder de Erfgoedwet expliciet een ‘terughoudend aanwijzingsbeleid’; er geldt een daartoe strekkende beleidsregel.
In de wetsgeschiedenis worden grofweg twee redenen genoemd voor het terughoudende aanwijzingsbeleid van de minister. In de eerste plaats wordt het gebrek aan voldoende financiële middelen genoemd.
Als tweede reden wordt genoemd dat de Collectie Nederland al een goede kerncollectie zou zijn en er geen noodzaak voor nieuwe aanwijzingen
Het begrip cultuur is naar het oordeel van de commissie echter niet statisch, maar dynamisch: opvattingen hierover veranderen per tijd en plaats. Hiermee dient volgens de commissie rekening te worden gehouden bij het aanwijzen van cultuurgoederen (onder de Wbc nog geduid als ‘voorwerpen’), ook ten behoeve van
Het terughoudend aanwijzingsbeleid wordt in de praktijk zo mogelijk nog stringenter toegepast, in die zin dat dit beleid op zich al reden is om niet eens in overweging te nemen of een bepaald cultuurgoed bescherming zou moeten genieten. Althans, zo leidt de commissie dit af uit de volgende schriftelijke vraag op
- Vraag: ‘Hebt u overwogen de bedoelde tekening alsnog op te nemen in het register van beschermde cultuurgoederen en verzamelingen? Zo ja, wat is de reden dat de tekening
niet is opgenomen?
Zo nee, waarom niet?’ - Antwoord: ‘Nee. Op dit moment geldt een terughoudend aanwijzingsbeleid.’
Reden 2: De aanwijzingsbevoegdheid van de minister is ‘ambtshalve’.
De tweede reden waarom volgens de commissie de beschermende functie van de aanwijzingsregeling in de praktijk niet voldoende tot haar recht kan komen en/of komt, vloeit voort uit de omstandigheid dat de bevoegdheid van de minister tot aanwijzing van een beschermd cultuurgoed in de Erfgoedwet als ‘ambtshalve’ is aangemerkt.
Overigens kan een eenmaal genomen aanwijzingsbesluit (of de intrekking of wijziging daarvan) wel altijd aan de bestuursrechter worden voorgelegd, door bijvoorbeeld de eigenaar van het aangewezen cultuurgoed of
Laurens Verwey, miniatuur landbouwmodellen, eerste helft negentiende eeuw
(dossiernummer register 185, aangewezen in 1995)
Redengeving Verzameling modellen van landbouwwerktuigen
‘De enig overgebleven materiële getuigenissen van de landbouwkabinetten die in de negentiende eeuw in Nederland een grote rol hebben gespeeld bij de modernisering van de landbouw.
Reden 3: De aanwijzingscriteria en de discretionaire bevoegdheid laten de minister veel ruimte voor een eigen beoordeling, hetgeen te meer klemt nu met de Erfgoedwet de Wbc-commissie
De Erfgoedwet kent enkele criteria op basis waarvan moet worden bepaald of een cultuurgoed beschermwaardig is. Deze criteria noemt de commissie in het vervolg de ‘aanwijzingscriteria’.
- Het cultuurgoed is van bijzondere cultuurhistorische betekenis óf het cultuurgoed is van bijzonder wetenschappelijke betekenis óf het cultuurgoed is
van uitzonderlijke schoonheid; én
- het cultuurgoed dient als onvervangbaar voor het Nederlands cultuurbezit te worden beschouwd
; én - het cultuurgoed dient als onmisbaar voor het Nederlands cultuurbezit
te worden beschouwd.
Een cultuurgoed dient dus onvervangbaar en onmisbaar voor het Nederlands cultuurbezit te zijn en moet daarnaast een bijzondere cultuurhistorische of wetenschappelijke betekenis hebben of van uitzonderlijke schoonheid zijn.
De aanwijzingscriteria laten zich als
- Er is sprake van een onvervangbaar cultuurgoed als er geen ander of nagenoeg geen ander of soortgelijk cultuurgoed in Nederland aanwezig is, dat in goede
staat verkeert. - Er is sprake van een onmisbaar cultuurgoed als het cultuurgoed in kwestie een ‘symboolfunctie’, ‘schakelfunctie’ of ‘ijkfunctie’ heeft.
Met de symboolfunctie wordt bedoeld dat het cultuurgoed een duidelijke herinnering biedt aan personen of gebeurtenissen die voor de Nederlandse geschiedenis van overtuigend belang zijn (geweest).Met de schakelfunctie wordt bedoeld dat het cultuurgoed een wezenlijk element is in de ontwikkeling van de wetenschapsbeoefening of de cultuurgeschiedenis, die voor Nederland van overtuigend belang is.Met de ijkfunctie wordt bedoeld dat een cultuurgoed een wezenlijke bijdrage in het onderzoek of de kennis van andere belangrijke cultuurgoederen heeft geleverdof levert. - Het criterium ‘Nederlands cultuurbezit’ wordt wisselend uitgelegd, zo valt de commissie op. Onder de Wbc werd het criterium van het ‘Nederlands cultuurbezit’ op meer materiële wijze uitgelegd.
In de Wbc speelde dit criterium een centrale rol en moe(s)t het breed worden opgevat.In de wetsgeschiedenis van de Erfgoedwet wordt dit criterium vooral als een juridisch-technisch aspect uitgelegd: een cultuurgoed kan alleen als beschermd worden aangewezen als het zichin Nederland bevindt. - De criteria inzake ‘bijzondere cultuurhistorische of wetenschappelijke betekenis’ en ‘uitzonderlijke schoonheid’ krijgen eigenlijk geen tot nauwelijks aandacht in de parlementaire behandeling van (het voorstel inzake) de Erfgoedwet.
De commissie verwijst daarom terug naar de wetsgeschiedenis behorende bij de Wbc. Echter, net als in de wetsgeschiedenis van de Erfgoedwet is de toelichting op deze begrippen in de wetsbehandeling van de Wbc summier.Als voorbeeld van ‘wetenschappelijke betekenis’ wordt genoemd: verzamelingen op het gebied van de natuurlijk historie die in de wereld hun weerga niet hebben en die tot de Nederlandse traditie behoren. De betekenis in wetenschappelijke of cultuurhistorische zin kan zich door de tijdheen wijzigen. - Het criterium ‘uitzonderlijke schoonheid’ is nieuw met de Erfgoedwet.
Met ‘uitzonderlijke schoonheid’ is beoogd de esthetische waarde van een cultuurgoed als reden voor aanwijzing tekunnen gebruiken.
De aanwijzingscriteria houden zogenaamde ‘open normen’ in, die de minister veel ruimte laten voor een eigen beoordeling.
Die relatief grote discretionaire ruimte van de minister om een cultuurgoed of verzameling wel of niet aan te wijzen, is zoals gezegd welbewust door de wetgever gekozen. Echter, met dien verstande dat de Wbc-wetgever daarbij destijds de kanttekening maakte dat de belangrijkste waarborg voor het stelsel van aangewezen ‘voorwerpen’ was de deskundigheid en de zorgvuldigheid van de commissie die de minister adviseert over de al dan niet aan
Onder de oude Wbc adviseerde de Wbc-commissie van de
In de Erfgoedwet is deze adviesverplichting komen te vervallen.
Reden 4: De aanwijzingsregeling uit de Erfgoedwet is (in de interpretatie van het ministerie) niet van toepassing op cultuurgoederen die zich buiten Nederland bevinden, hetgeen te meer problematisch is gelet op het vrije verkeer van goederen in
De minister stelt dat de Erfgoedwet niet van toepassing is op cultuurgoederen die zich buiten Nederland bevinden. Dit leidt de commissie af uit de uitleg die de minister geeft aan het aanwijzingscriterium ‘Nederlands cultuurbezit’ (zie de criteria hierboven).
Dit is problematisch als wordt bedacht dat binnen de Europese Unie het recht op vrij verkeer van goederen geldt (dus ook voor cultuurgoederen die niet zijn beschermd).
Dit recht op vrij verkeer van goederen bemoeilijkt ook een effectieve toepassing van de regeling inzake de exportvergunning voor het buiten de Europese Unie brengen van cultuurgoederen. Voor bepaalde cultuurgoederen is een exportvergunning nodig wanneer de wens bestaat deze buiten de Europese Unie te brengen.
Tussenconclusie
Op basis van een juridische analyse van de Erfgoedwet doet de commissie een aantal constateringen die leidend zijn voor haar advies, waarvan de belangrijkste
- De Erfgoedwet bevat op papier een scala aan waarborgen voor de bescherming
van cultuurgoederen. - De Erfgoedwet kent geen expliciete regeling voor cultuurgoederen
‘in particulier bezit’. - In de Erfgoedwet staat niet omschreven wordt bedoeld met ‘
particulier bezit’. - De aanwijzingsregeling is cruciaal voor de bescherming van cultuurgoederen (
in particulier bezit) . - De beschermende functie van de aanwijzingsregeling komt onvoldoende tot haar recht (en kan onvoldoende tot haar recht komen),
om vier samenhangende redenen: - De minister hanteert een meer dan terughoudend aanwijzingsbeleid, mede omdat de Collectie Nederland als ‘af’
wordt beschouwd. - De aanwijzingsbevoegdheid van de minister
is ‘ambtshalve’. - De aanwijzingscriteria van de minister laten veel ruimte voor een
eigen beoordeling. - De Erfgoedwet is (in de interpretatie van het ministerie) niet van toepassing op cultuurgoederen die zich buiten
Nederland bevinden.
- De minister hanteert een meer dan terughoudend aanwijzingsbeleid, mede omdat de Collectie Nederland als ‘af’
De volledige juridische analyse van de wet is als bijlage opgenomen.
Zoals een interieur behorend bij een rijksmonument.
Deze regeling geldt niet voor aangewezen ensembles. Dat betekent dat cultuurgoederen die tot een rijksmonument behoren (en in samenhang met dat monument een beschermwaardig ensemble vormen) toch mogen worden vervreemd of verplaatst zonder melding aan de Inspectie en/of toestemming van de minister. De commissie gaat hier in dit advies niet op in; zij adviseert de commissie die de Erfgoedwet als geheel gaat evalueren dit vraagstuk te behandelen.
Kamerstukken II 1993/94, 23657, nr. 3, p. 9. De collectie van Het Scheepvaartmuseum is grotendeels eigendom van de Vereeniging Nederlandsch Historisch Scheepvaart Museum. De collectie van de Vereeniging is sinds 1975 in bruikleen genomen door de Staat der Nederlanden.
In de bijlage van de Europese Verordening 116/2009 is opgenomen voor welke categorieën van cultuurgoederen een uitvoervergunning nodig is.
eur-lex.europa.eu (pdf)
‘Voor de uitvoer van cultuurgoederen (zoals kunst en antiek) uit de EU gelden strenge regels. Hiervoor hebt u meestal een vergunning nodig. De Inspectie Overheidsinformatie en Erfgoed van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap geeft deze af. (…).’
belastingdienst.nl
Het lijkt erop dat in de praktijk de genoemde Inspectie de aanvraag beoordeelt, waarna de Douane de vergunning afgeeft.
Uit de interviews die de commissie heeft gehouden blijkt dat vaak met een langere periode rekening moet worden gehouden, wat als een obstakel voor de handel wordt beschouwd. Handelaren zouden hier kunnen worden tegemoetgekomen door meer uitzonderingen op de exportvergunning op te nemen. Dat vereist echter een wijziging van de Verordening op Europees niveau.
Zie ook Resoluties 1483 (2003), 2199 (2015) en 2347 (2017) van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties. Deze zijn in Nederland geïmplementeerd middels de Sanctieregelingen Irak en Syrië.
Inspectie Overheidsinformatie en Erfgoed, Toezichtskader, pagina 8
Uitzonderingen vormen de aanwijzingsregeling en de regeling inzake de aanvaardingsplicht van de Staat.
In de museumbrief ‘Samen werken, samen sterker’ (juni 2013) legt de minister van OCW het begrip ‘Collectie Nederland uit als ‘het totaal van de publiek toegankelijke geregistreerde collecties en de niet-toegankelijke, particuliere collecties waarvoor de overheid verantwoordelijkheid heeft genomen (bijvoorbeeld Wbc).’
In de bijlagen worden enkele regimes in Europa besproken.